34116 |
penis van de stier |
pees:
pɛ̄s (L317p Bocholt)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
penetensie (L317p Bocholt)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21415 |
pennenhouder |
pennenstok:
pennestok (L317p Bocholt)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L317p Bocholt)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
20844 |
pepermunt |
menta:
mentake: pepermuntje
menta (L317p Bocholt)
|
pepermunt
III-2-3
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
ie:sheil`ge (L317p Bocholt)
|
de periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17911 |
persen |
arbeid hebben:
arbeid hebben (L317p Bocholt)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
ambetanterik:
sjei toch ins ût möt dat stòm gedoons, liêliken ambetanterik deste bö
ambetanterik (L317p Bocholt),
warse sakker:
Eine wèèrse sakker Fr. sacre
wèèrse sakker (L317p Bocholt)
|
lastigaard || lastige persoon
III-1-4
|
33566 |
perzik |
pche-je:
pēskə (L317p Bocholt),
pēͅskə (L317p Bocholt),
haast altijd dim.
pèèske (L317p Bocholt)
|
[ZND 05 (1924)]perzik [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rø̜̄tsǝl (L317p Bocholt)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|