e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulvruchten afhalen vezen: vēͅzə (Bocholt), peulvruchten (inz. bonen) ontdoen van de zijdraad  vèze (Bocholt) de vezeldraad van een peulvrucht verwijderen || vezen III-2-3
piekeren piekeren: hei zitj do altijs te piekeren (Bocholt), prakkiseren: hé zaat do altied uver te prakkezeeren (Bocholt), prakkizeiren (Bocholt) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] III-1-4
piepen piepen: pipǝ (Bocholt), tsjiepen: tšipǝ (Bocholt) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijl pijl: pie:l (Bocholt, ... ) de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)] || Pijl. III-3-2
pijn pijn: pien (Bocholt, ... ), pî.n (Bocholt) pijn [RND], [ZND 08 (1925)] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)] III-1-2
pijnen persen: porsǝ (Bocholt) Honing door middel van een doek of een pers uit de raten drukken. [JG 1a+1b; monogr.] II-6
pijnscheut steek: steek (Bocholt, ... ), steek in de ziè (Bocholt) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)] III-1-2
pijpbeen pijp: pī.p (Bocholt), pīp (Bocholt) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul pijpenkrul: Spelling: <`> = sjwa.  pieëp`krol (Bocholt) Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)] III-1-1
pijpensteel pijpenroer: pieperoor (Bocholt), pijpensteel: piepesteel (Bocholt), roer: roor (Bocholt) Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3