e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pioen balroos: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  bolroos (Bocholt), bolroos: -  bolroos (Bocholt), pinksterbloem: -  pinksterbloem (Bocholt), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  pinksterbloem (Bocholt), stinkroos: stinkruus (Bocholt, ... ) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1
pissebed varken: verke (Bocholt) pissebed, ongedierte III-4-2
pit van een steenvrucht baak: baak (Bocholt), keets: keets (Bocholt), kern: kēͅn (Bocholt) kern [ZND 01 (1922)] || pit, kern ve vrucht I-7
pit, kern van fruit keets: keets (Bocholt, ... ), keətse (pl) (Bocholt), kern: k(tm)n (Bocholt), ke͂ͅn (Bocholt), kèèn (Bocholt) [RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] [ZND m]pit van appelen, peren, enz. I-7
plaatsvervangende peetoom geleende peter: geliende pîeter (Bocholt), geliendsje pîeter (Bocholt, ... ), geleende peteren: geliendje pietere (Bocholt) peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaatsvervangende peettante geleende peet: geliende pèt (Bocholt), geliendje p;êt (Bocholt), geliendsje peit (Bocholt), geliendsje pèt (Bocholt) meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaggenhak heizeisie: hęjzē̜jsī (Bocholt), vlikkenhak: vlekǝhǫk (Bocholt) Hak, vooral gebruikt om er plaggen mee te hakken. [I, 30; N 18, 38] II-4
plank plank: plaŋk (Bocholt) In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.] II-12
plankmis barrevoets: berrevoots (Bocholt), misgegooid: hei heit misgegooid (Bocholt), perwets: perwèts (Bocholt), plankmis: heî goeitsj plankmis (Bocholt) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
plassen (met water) knoeien: knūjə (Bocholt) knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)] III-1-2