34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
witkop:
wetkǫp (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
rooie kuul (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
rood moes:
roed moes (L317p Bocholt),
rood moos (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
ruət moəs (L317p Bocholt),
rūət mōs (L317p Bocholt)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
van hoogstammige appelaars
binneruuj (L317p Bocholt)
|
appel, soort
I-7
|
24235 |
roek |
zaadkraai:
zoadkrej (L317p Bocholt)
|
roek
III-4-1
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L317p Bocholt),
tīt, tīt, tīt (L317p Bocholt)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuusje, kuusje:
kuškǝ, kuškǝ (L317p Bocholt)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
pik, pik, pik:
pek, pek, pek (L317p Bocholt),
tiet, tiet:
tīt, tīt (L317p Bocholt),
tsjiep, tsjiep:
tšip, tšip (L317p Bocholt)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kuš, kuš (L317p Bocholt),
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (L317p Bocholt)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lemmen:
lęmǝ (L317p Bocholt),
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (L317p Bocholt)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|