32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (L317p Bocholt)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
røgəstraŋk (L317p Bocholt)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wørvəl (L317p Bocholt)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegennet:
[vliegennet] (L317p Bocholt)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
røxrēm (L317p Bocholt)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruken (L317p Bocholt),
runiëke (L317p Bocholt),
ry(ə)kə (L317p Bocholt)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] || ruiken [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
mang`le (L317p Bocholt),
omtuisten:
omtoesten? (L317p Bocholt),
ruilen:
räöle (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
wulle vè ins reulen (L317p Bocholt),
tuisen:
toese (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
verruilen:
verruilen (L317p Bocholt),
wisselen:
wiss`le (L317p Bocholt)
|
het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Ruilen. || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33468 |
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten |
wolfsbakkes:
wǫlǝfs˱bakǝs (L317p Bocholt)
|
Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a]
I-6
|
33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebont:
gǝbōnt (L317p Bocholt)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|
33464 |
ruimte voor een teruggebouwde poort |
inhoek:
enhōk (L317p Bocholt)
|
Vóór een teruggebouwde poort in de lange gevel is een vierhoekige ruimte die aan een zijde begrensd wordt door de poort, aan twee andere zijden door de inspringende buitenmuur. De benamingen kunnen hetzelfde zijn als voor de terugwijkende dakrand boven deze ruimte (zie dat lemma, 4.2.1). [N 4A, 36]
I-6
|