e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruimte waar men stro hakselt en bewaart hakselkot: hɛksǝlkūt (Bocholt), strozolder: strui̯zǫlǝr (Bocholt) Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.] I-6
ruin ruin: run (Bocholt), ryn (Bocholt), rø̜ŋ (Bocholt) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
ruiten in het kaartspel ruiten: roete (Bocholt, ... ), Sub roe:t.  roet`boor (Bocholt) Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Ruitenboer: ruiten. III-3-2
ruk snok: snòk (Bocholt) Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)] III-1-2
rukken roffen: roffen (Bocholt, ... ), rukken: røukken (Bocholt) niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2
rund rund: rønt (Bocholt) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel horzel: huursel (Bocholt), legt eitjes; heel lang  hūiərsəl (Bocholt), legt eitjes; runderhorzel  hūərsəl (Bocholt) horzel || insect III [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve angel: a.ŋələ (Bocholt), angel (Bocholt) larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderlapjes rundslapjes: Syst. Frings  rønslɛpkəs (Bocholt) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvee beesten: bistǝ (Bocholt), bīǝstǝ (Bocholt) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11