33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselkot:
hɛksǝlkūt (L317p Bocholt),
strozolder:
strui̯zǫlǝr (L317p Bocholt)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (L317p Bocholt),
ryn (L317p Bocholt),
rø̜ŋ (L317p Bocholt)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roete (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
Sub roe:t.
roet`boor (L317p Bocholt)
|
Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Ruitenboer: ruiten.
III-3-2
|
17885 |
ruk |
snok:
snòk (L317p Bocholt)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
roffen (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
rukken:
røukken (L317p Bocholt)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rund:
rønt (L317p Bocholt)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
huursel (L317p Bocholt),
legt eitjes; heel lang
hūiərsəl (L317p Bocholt),
legt eitjes; runderhorzel
hūərsəl (L317p Bocholt)
|
horzel || insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angel:
a.ŋələ (L317p Bocholt),
angel (L317p Bocholt)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rundslapjes:
Syst. Frings
rønslɛpkəs (L317p Bocholt)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bistǝ (L317p Bocholt),
bīǝstǝ (L317p Bocholt)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|