21655 |
bij handslag verkopen |
in de handen houwen:
ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "han") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling. Misschien bedoelt invuller een "a met een rondje erboven"(en dus omgespeld: a)?
en də han hōͅu̯(ə)wə (L317p Bocholt),
uit de hand verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
utərhant vərkōͅu̯pə (L317p Bocholt)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33857 |
bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen |
frans staan:
frāns stuǝn (L317p Bocholt),
fransen:
fransǝ (L317p Bocholt)
|
In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86]
I-9
|
33861 |
bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen |
slepen:
slɛ̄i̯pǝ (L317p Bocholt),
sloffen:
slofǝ (L317p Bocholt)
|
[N 8, 80]
I-9
|
33858 |
bij het stappen de voeten naar binnen keren |
haker:
hø̜kǝr (L317p Bocholt)
|
De hoeven staan haaks of op zijn Vlaams, in tegenstelling met de Franse stand (zie het vorige lemma). [N 8, 72 en 86]
I-9
|
20280 |
bij onze buren hebben ze een baby gekregen |
in de nabuur is een kindje gekomen:
énnə naobər és ə kĭĕnt’ə gəkôemmə (L317p Bocholt)
|
Hoe zegt men: Bij onze buren hebben ze een baby gekregen [ZND 49 (1958)]
III-2-2
|
23756 |
bijbel |
bijbel:
biebel (L317p Bocholt)
|
De bijbel [biebel]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23757 |
bijbelen |
lang beden:
lank beije (L317p Bocholt)
|
Voortdurend en/of langdurig zitten lezen [biebele]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32708 |
bijeenploegen |
tegeneenop varen:
tīǝ.gǝnęi̯.nǫp ˲vā.rǝ (L317p Bocholt)
|
Bijeenploegen is de manier van ploegen (met een niet-wentelbare ploeg), waarbij de voren van twee kanten naar het midden van de akker worden omgekeerd. Men begint in het midden van de akker, waar men twee voren tegen elkaar ploegt. Vervolgens ploegt men de 3e voor tegen de Ie aan, de 4e tegen de 2e, de 5e tegen de 3e, enz. Na iedere voor gaat men, terwijl men de ploeg laat slepen, over de keerstrook naar de andere helft van de akker, om daar de volgende voor te ploegen. Die sleepweg wordt langer, naarmate het ploegwerk vordert. Laaggelegen en natte akkers werden in het midden gewoonlijk wat hoger aangeploegd. Termen met rug lijken daarop te wijzen. Wat de typen in de middel beginnen, in de middel aanschieten, in de midland aanschieten e.d. betreft, die de bedoelde ploegwijze benoemen naar of ook bruikbaar zijn voor het ploegen van de eerste voren daarbij, zie men ook het lemma De Eerste Voor Ploegen, onder B. [N 11, 49; N 11A, 119a; JG 1a + 1b + 1c; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
28595 |
bijen doden |
slachten:
slaxtǝ (L317p Bocholt)
|
Afslachten van een volk door middel van zwavel. Als de imker een volk in zijn geheel wil afslachten, graaft hij een kuil. Daarin legt hij een brandende zwavellap en zet de korf er met gesloten vlieggat bovenop, zodat de bijen verstikken door de zwaveldamp. Eertijds werden de volken op deze manier afgeslacht als men de honing wilde oogsten en men het volk niet geschikt vond voor de overwintering (Gelens 1963, pag. 20). Deze praktijk stuitte op tegenstand en tegenwoordig oogst men de honing zonder nodeloze slachtpartijen. [N 63, 78a; N 63, 77e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 9; Ge 37, 208, Ge 37, 211; monogr.]
II-6
|
28409 |
bijenhal |
bijhal:
bi-jhal (L317p Bocholt)
|
Gebouw waarin korven of kasten geplaatst worden als beschutting tegen regen en wind. In de loop van de tijden zijn er verschillende vormen geweest van een bijenstand of bijenhal. De vorm hing af van het al of niet voorhanden zijn van een natuurlijke beschutting en het materiaal dat de natuur in de omgeving ter beschikking stelde. Gewoonlijk is de bijenstand een rechthoekig bouwsel met een open zijde die meestal in zuidoostelijke richting is geplaatst. Verder zijn er een achterwand, zijwanden, een bodemplank en dak plus afdak. Beschutting en zonlicht zijn belangrijk voor een bijenstand. Voor korven en kasten met achterbehandeling heeft de stal of stand de nodige voordelen. Voor de moderne kasten met bovenbehandeling is een stal niet meer nodig. Deze kasten worden vrij opgesteld. [N 63, 11a; N 63, 2a; N 63, 2; JG 1b + 2c; JG 2b-5; L 1a-m; S 3; R 3, 41; Ge 37, 150; A 9, 5; monogr.]
II-6
|