23425 |
sacramentshuisje |
tabernakel (<lat.):
tabbernakel (L317p Bocholt)
|
Het sacramentshuisje, een vrijstaande of in de muur uitgespaarde kast waarin de geconsacreerde Hosties bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramentsprocessie (L317p Bocholt),
sakkrementsprosessie (L317p Bocholt)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)] || Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkerstie (L317p Bocholt)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
saluèren (L317p Bocholt),
doffe e wordt als ¯ aangegeven
sall’waere (L317p Bocholt)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
aan een zeil trekken:
die twie trekken aan ei zeël (L317p Bocholt)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanktus (L317p Bocholt)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
saondāl (L317p Bocholt)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28797 |
satijn |
satijn:
satīn (L317p Bocholt)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
28798 |
satinet |
satinet:
satinet (L317p Bocholt)
|
Katoenen, geglansd satijnweefsel; ook half wol, half katoen. [N 62, 80b; N 62, 80a; MW]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
sààwz (L317p Bocholt)
|
saus [RND]
III-2-3
|