18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
šoon (L317p Bocholt),
šōn (L317p Bocholt)
|
een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
treder:
treͅi-jərs (L317p Bocholt)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
schoenborstel:
šō(ə)nboͅrstəl (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
šōənboͅrstəl (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-1-3, III-2-1
|
18465 |
schoenen poetsen |
wiksen:
wikse (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
Uis mo hauw mi-jn sjoon sjuun gewikst
wikse (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
doen blinken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze te doen blinken
III-1-3, III-2-1
|
18347 |
schoenlepel |
schoentrekker:
šoontrēͅkər (L317p Bocholt),
Spelling: <`> = sjwa.
sjoontrèkk`r (L317p Bocholt)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18394 |
schoensmeer |
schoenwiks:
sjoonwiks (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
wiks:
doa is witte en brûne wiks
wiks (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
schoencrème || schoensmeersel
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
schoennestel:
šoonestəl (L317p Bocholt)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (L317p Bocholt),
schoffeltje:
šofǝlkǝ (L317p Bocholt)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šo.fǝlǝ (L317p Bocholt)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33307 |
schoffelmachine |
schoffelmachine:
šofǝlmǝšin (L317p Bocholt)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|