31196 |
smidsgereedschap |
gerief:
gǝrēf (L317p Bocholt),
getuig:
gǝtȳx (L317p Bocholt)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
23497 |
smokkelkruis |
smokkelkruis:
smokkelkruus (L317p Bocholt)
|
Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34111 |
sneb |
plekje:
plękskǝ (L317p Bocholt)
|
Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137]
I-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snɛ̄i̯ (L317p Bocholt),
waat:
wā.t (L317p Bocholt)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
snieëbel goe:je (L317p Bocholt)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbijs:
sni’bis (L317p Bocholt),
sniebies.
sni(ə)bis (L317p Bocholt)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
ps. boven de j staat een dikke punt (weet niet wat hiermee bedoeld wordt).
snījən (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snīə (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
sni’ (L317p Bocholt),
snîê (L317p Bocholt),
snie (m.).
šni(ə) (L317p Bocholt)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
bloktrein:
bloktrein (L317p Bocholt),
expres (<fr.):
expres (L317p Bocholt),
exprestrein (<fr.):
eine exprestrēīn (L317p Bocholt),
sneltrein:
eine sneltre͂in (L317p Bocholt),
sneltrein (L317p Bocholt)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
wollewantjes:
wollewantsjes (L317p Bocholt)
|
pronkbonen
I-7
|