19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stīfsəl (L317p Bocholt)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stiefselpap (L317p Bocholt)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
sti ̞i̯bȳǝ.gǝls (L317p Bocholt)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaai:
mōrplāj (L317p Bocholt)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
18014 |
stikken |
machinesnaaien:
mǝšinsnɛ̄jǝ (L317p Bocholt),
stikken:
stikke (L317p Bocholt),
verstikken:
v`rstikke (L317p Bocholt)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
II-7, III-1-2
|
28975 |
stiksteek |
stiksteek:
stekstēk (L317p Bocholt)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
28859 |
stikzijde |
stikzij(de):
stekzi (L317p Bocholt)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (L317p Bocholt),
ju(j):
jyi̯ (L317p Bocholt)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
ruiken:
runiëke (L317p Bocholt),
stinken:
stinke (L317p Bocholt)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattenkruid:
vrattekroet (L317p Bocholt),
wrattenkrōēt (L317p Bocholt)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|