19554 |
theelepeltje |
eierlepel:
ēͅiərli(ə)pəl (L317p Bocholt),
eierlepeltje:
ēͅiərlipəlkə (L317p Bocholt),
suikerlepeltje:
sōkərlipəlkə (L317p Bocholt),
theelepel:
tēli(ə)pəl (L317p Bocholt)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
tēpoͅt (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
thuis:
Samen ût en same thûs Ze is van alle merkte thûs: ze is doorgewinterd of doortrapt Geine thûs miêr höbbe: verlaten en verweesd achterblijven
thûs (L317p Bocholt)
|
thuis
III-2-1
|
21379 |
tiend |
grondbelasting:
ps. omgespeld volgens Frings.
grontbəlasteŋ (L317p Bocholt)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33423 |
tiendschuur |
tiendschuurtje:
tintšø̄rkǝ (L317p Bocholt)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tieentsje (L317p Bocholt)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28806 |
tieretein |
tieretein:
tirlǝtęjn (L317p Bocholt)
|
Geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag (Van Dale, pag. 2912). [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 97; MW; monogr.]
II-7
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
tijdelijke aflaat:
tiedelikke aafloat (L317p Bocholt)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieg`r (L317p Bocholt)
|
Tijger.
III-3-2
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbǝri (L317p Bocholt)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|