31740 |
timmeren |
timmeren:
tømǝrǝ (L317p Bocholt)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
schrijnwerker:
šrīnwø̜̄rǝkǝr (L317p Bocholt),
šrīnwɛrkǝr (L317p Bocholt),
timmerman:
tømǝrman (L317p Bocholt)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24254 |
tjiftjaf |
ovenmetsertje:
huvemetserke (L317p Bocholt)
|
tjiftjaf
III-4-1
|
24255 |
tochtig |
rits:
rē̜i̯ts (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
rē̜ts (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
tochtig:
tøxtex (L317p Bocholt)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
opvaart:
opvaart (L317p Bocholt)
|
[N 11, 8]
I-8
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
den entré is eene frang (L317p Bocholt),
den entrée is eine frang (L317p Bocholt),
inkomsprijs:
inkoomspries (L317p Bocholt),
toegangsprijs:
de toegansprîes is eine frang (L317p Bocholt)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
inrit:
enret (L317p Bocholt),
vaart:
vārt (L317p Bocholt)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
achter:
Inins stòng \'r op en zag: \"het is huug ti-jd det ich noa achter goan\
achter (L317p Bocholt),
huisje:
hy(3)̄skə (L317p Bocholt),
Stinke wi-j einen hi-jskespöt
hi-jske (L317p Bocholt),
schijthuisje:
een ordinairder woord voor w.c. Het heeft te maken met het apart gelegen gebouwtje met een deur waarin een hartvormige opening als verluchtingsmiddel diende
sji-jthi-jske (L317p Bocholt)
|
het w.c. || w.c || w.c. || wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
19577 |
toiletborstel |
huisjesborstel:
hy(3)̄skəsboͅrstəl (L317p Bocholt),
in de vragenlijst staat er: hy\\k\\s~
hyəskəsboͅrstəl (L317p Bocholt)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17859 |
tollen |
draaien:
dràèje (L317p Bocholt)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|