23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
triduwum (L317p Bocholt)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22407 |
triktrak |
bakspel:
bakspe:l (L317p Bocholt)
|
het kansspel dat gespeeld wordt op een dubbel bord met puntige figuren, met schijven en dobbelstenen; triktrak [bakspel, bak, triktrakken, tiktakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33892 |
troebele ogen |
brandig:
bręnjix (L317p Bocholt)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt,
L317p Bocholt)
|
Troef. || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nęst (L317p Bocholt)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34549 |
troep ganzen |
troep:
trup (L317p Bocholt)
|
In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
klocht:
klǫxt (L317p Bocholt)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22394 |
troeven |
troeven:
troeve (L317p Bocholt)
|
met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19982 |
trom |
trom:
tróm (L317p Bocholt)
|
Trom.
III-3-2
|
23100 |
trommelen |
trommelen:
trómm`le (L317p Bocholt)
|
Trommelen.
III-3-2
|