23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (L317p Bocholt)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26650 |
vat |
vat:
vā.t (L317p Bocholt
[(18 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vāt (L317p Bocholt)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
faextə (L317p Bocholt)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛxthā.nǝ (L317p Bocholt)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34266 |
vee |
beesten:
bīęstǝ (L317p Bocholt)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34270 |
veearts |
veeart:
viārt (L317p Bocholt)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
kandelen:
Ich zaat möt eine straffe kater, want staags van vèèrs hauw uis "kòmpeni-j"dureweg gekaanjeldsj
kaanjele (L317p Bocholt),
lampetten:
lampötte (L317p Bocholt),
zuipen:
zūpən (L317p Bocholt)
|
stevig doordrinken || zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderbooks (L317p Bocholt)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24262 |
veer |
pluim:
plûm (L317p Bocholt),
veer:
vèèr (L317p Bocholt)
|
pluim || veer, pluim
III-4-1
|