32943 |
vregelpaal |
bindshout:
bentshǫu̯t (L317p Bocholt),
houteren rol:
hǭu̯tǝrǝ rǫl (L317p Bocholt)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
32944 |
vregelstok |
wringknuppel:
vreŋkløpǝl (L317p Bocholt)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kaməru.ət (L317p Bocholt),
vriend:
vrinj (L317p Bocholt)
|
vriend [RND] || vrienden [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
klaar weer:
klaar weer.
kloͅ(ə)r wēͅr (L317p Bocholt),
vriesweer:
vréswēīr (L317p Bocholt)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakke.
bàkə (L317p Bocholt),
hiezelen:
hizələ (L317p Bocholt),
vriezen:
vrézə (L317p Bocholt),
vreere.
vrézə (L317p Bocholt)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23764 |
vrijdagavond |
vrijdagavond:
vriedigaoved (L317p Bocholt)
|
De vrijdagavond. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23943 |
vrijdagskost |
`s vrijdagse kost:
svriedigse kost (L317p Bocholt)
|
Het vleesloze eten, een vleesloze maaltijd op een onthoudings-dag ("vrijdagskost"). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wi-jsvruiw (L317p Bocholt),
wiezvrouw (L317p Bocholt),
wīēsvrouw (L317p Bocholt),
lett. wijze vrouw
wi_jsvruiw (L317p Bocholt)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
d`ierde mès (L317p Bocholt),
d`ierste mès (L317p Bocholt),
de eurste mès (L317p Bocholt),
də i.əstə mɛs (L317p Bocholt),
ierste mes (L317p Bocholt),
vroegmis:
vr"xmeͅs (L317p Bocholt)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
levendig:
klein krisje waas èè bezinner lèvetig (of lèvendsjig) kèrelke doon¯r oppe bewaarsjoal zaat
lèvetig (L317p Bocholt)
|
opgewekt
III-1-4
|