e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boer in het kaartspel boer: boor (Bocholt, ... ), Sub roe:t.  roet`boor (Bocholt) Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Ruitenboer: boer. III-3-2
boerderij, algemeen aangelag: āngǝlǭx (Bocholt), boerderij: bōrdǝrii̯ (Bocholt), geleg: gǝlęi̯x (Bocholt) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenkool boerenkool: borekiêl (Bocholt), krolkool: krölkiêl (Bocholt, ... ), synoniem  krolkiêl (Bocholt), krolmoes: Syst. Frings  kroͅ(ə)lmōs (Bocholt), slechte kool: slechte kiêl (Bocholt) boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || krulkool || krullende kool III-2-3
boerenkoolstamppot stamppot met aardappelen en krolmoes: Syst. Frings  sta(ə)mppoͅt meͅt ɛ̄rpəl eͅn kroͅ(ə)lmōs (Bocholt) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai boerenvlaai: Syst. Frings  bōrəvlāi̯ (Bocholt) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw stalzwalft: stâlzwaleft (Bocholt), zwalft: zwa.ləfte (Bocholt), zwaleft (Bocholt), zwāləft (Bocholt) boerenzwaluw || zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boete boete: boete (Bocholt) Boete [de boes]. [N 96D (1989)] III-3-3
boezem wijwatersvat: wīēwatersvaat (Bocholt) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen bloes: bloes (Bocholt), boezeroen: boezeloen (Bocholt) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bof bof: bof (Bocholt), dikoor: dikoeër (Bocholt) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)] III-1-2