23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L317p Bocholt)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L317p Bocholt)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34146 |
wild |
wild:
welš (L317p Bocholt)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24277 |
wilde eend |
eend:
ēͅn (L317p Bocholt),
èèndsj (L317p Bocholt)
|
eend [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24507 |
wilde framboos |
hinnebeer:
hinnebiêre (L317p Bocholt)
|
frambozen, wilde —
III-4-3
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (L317p Bocholt)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
honsroes (L317p Bocholt),
honsroe’s (L317p Bocholt)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
hazebroodje:
hazǝbrūǝtjǝ (L317p Bocholt),
zurkel:
zørkǝl (L317p Bocholt)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijdenboom:
eine wieeboum (L317p Bocholt),
eine wiejeboûm (L317p Bocholt)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketjes (L317p Bocholt),
ketsje (L317p Bocholt),
pluisje:
pluuskes (L317p Bocholt),
poesje:
puuskens (L317p Bocholt)
|
katje, bloeiwijze || katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|