33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L317p Bocholt)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kebûts (L317p Bocholt),
kəbu.tsə (L317p Bocholt),
kabuits:
Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage
kebûts (L317p Bocholt),
wit moes:
wet mōs (L317p Bocholt),
wit mooes (L317p Bocholt),
wit moos (L317p Bocholt),
witte kabots:
witte kaboets (L317p Bocholt),
witte kabotskool:
witte kaboetskuul (L317p Bocholt),
witte kool:
witte koel (L317p Bocholt)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwekstɛrtšə (L317p Bocholt),
wormeneter:
wøͅrmēͅtər (L317p Bocholt)
|
kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
muts:
møͅts (L317p Bocholt)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
lintenmuts:
lenərmøͅts (L317p Bocholt)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
krulmuts:
kroͅlmøͅts(kə) (L317p Bocholt)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
wa.tərle.li (L317p Bocholt)
|
witte waterlelie [DC 49a (1974)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
patentbloem:
pētɛntblōm (L317p Bocholt)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
mik:
Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik
mik (L317p Bocholt)
|
witbrood
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
Ze stampde oppe grònd van gift In det menneke zitsj vèèl gift
gift (L317p Bocholt)
|
drift, woede
III-1-4
|