id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34334 | zelfstandig drinken, niet bij de zeug | lekken: lękǝ (Bocholt), spenen: spiǝnǝ (Bocholt) | Volgens de informant van P 44 gebeurt dit al vrij vlug. Na vier of vijf dagen kunnen de biggen zelfstandig drinken. [N 19, 21b; monogr.] I-12 |
21087 | zemelen | kleien: klī. (Bocholt), zemelen: zīǝ.mǝlǝ (Bocholt) | De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen der korrels. Wat het woordtype "kriel" betreft. zij opgemerkt dat Schuermans (blz. 294) vermeldt dat ''kriel'' uitbuilsel van het meel is tussen het kortmeel en de zemelen in, dus fijne zemelen maar dat volgens anderen ''kriel'' fijner is dan kortmeel. [N 29, 13a; monogr.] || De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-1, II-3 |
17681 | zenuw | zenuw: ziny (Bocholt) | zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1 |
23513 | zeswekenmis | zesweekse mis: zesweikse mes (Bocholt) | Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)] III-3-3 |
17826 | zetten | zetten: zetən (Bocholt) | zetten [ZND m] III-1-2 |
34311 | zeug met biggen | zoog: zū.x (Bocholt), zūǝx (Bocholt) | Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12 |
33397 | zeugekooi | houteren schot: hǫu̯.tǝrǝ šǫt (Bocholt), zeugebak: zø̜̄gǝbak (Bocholt), zogekooi: zūgǝkui̯ (Bocholt) | De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6 |
19718 | zeven | zeven: zève (Bocholt) | zeven III-2-1 |
33146 | zeven met de handzeef | wannen: wanǝ (Bocholt), zeven: zē̜vǝ (Bocholt) | Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4 |
17693 | zeveren | zeveren: zeivert (Bocholt) | Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)] III-1-1 |