33511 |
boomgaard |
bogaard:
bougərt (L317p Bocholt),
bōͅu̯ərt (L317p Bocholt),
bongerd:
bongerd (L317p Bocholt),
boͅŋərt (L317p Bocholt)
|
boomgaard [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomlopertje:
buimleiperke (L317p Bocholt)
|
boomklevertje
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
poest:
pûst (L317p Bocholt)
|
boomstronk
III-4-3
|
22339 |
boomvruchten stelen |
snatsen:
snaatse (L317p Bocholt),
stropen:
struipe (L317p Bocholt)
|
boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
boomnuts:
bau̯mnøts (L317p Bocholt),
nuts:
nøts (L317p Bocholt)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (L317p Bocholt),
būǝnǝ (L317p Bocholt),
boon:
buun, dim. biênke (L317p Bocholt),
buǝn (L317p Bocholt)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
29071 |
boord |
boord:
būrt (L317p Bocholt)
|
Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW]
II-7
|
28841 |
boordband |
boordelint:
bø̄rlentš (L317p Bocholt)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
18698 |
boordenknoopje |
knoopje:
knuipke (L317p Bocholt)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21178 |
boot(je) |
pontje:
pontje (L317p Bocholt)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|