20754 |
boterham van wit en zwart brood |
boterham met brood en mik:
Syst. Frings
būtəram meͅt˂ brūt˂ ən mek (L317p Bocholt)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
boterteil (L317p Bocholt)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
19551 |
boterlepel |
boterlepel:
m.
būtərli(ə)pəl (L317p Bocholt),
boterspaan:
butərspān (L317p Bocholt)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19549 |
boterpot |
boterpot:
butərpoͅt (L317p Bocholt),
būtərpoͅt (L317p Bocholt)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
butərpoͅt (L317p Bocholt),
meer gebruikt
būtərpoͅt (L317p Bocholt),
boterschotel:
būtəršūu̯təl (L317p Bocholt)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
bokken:
bøk (L317p Bocholt
[(vroeger)]
)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L317p Bocholt),
akkerland:
ākǝrlānt (L317p Bocholt),
labeurgrond:
labeurgrond (L317p Bocholt),
land:
lant (L317p Bocholt),
veld:
fɛ̄.lt (L317p Bocholt),
vę.ljtj (L317p Bocholt),
vęljtj (L317p Bocholt),
vęltš (L317p Bocholt),
vɛljtj (L317p Bocholt),
vɛlt (L317p Bocholt)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
33798 |
bovenbeen |
onderarm:
ǫndǝrɛ̄rǝm (L317p Bocholt)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
25495 |
bovenbeschuit |
kopje:
køpkǝ (L317p Bocholt)
|
Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a]
II-1
|
25491 |
bovenkant van het brood |
kruin:
krø̜̄n (L317p Bocholt)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|