25577 |
deegmes |
steker:
stē̜kǝr (L317p Bocholt)
|
Het werktuig waarmee telkens een hoeveelheid deeg voor een brood wordt afgesneden of afgestoken. Het werktuig komt qua vorm nogal overeen met de deegkrabber. Vergelijk b.v. de woordtypen van dit lemma met die van het lemma ''deegkrabber''. Zie ook de semantische toelichting bij dat lemma. [N 29, 32b]
II-1
|
32311 |
definitieve band |
reep:
ręjp (L317p Bocholt)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
34060 |
dekbare vaars |
vaars:
vē̜i̯rs (L317p Bocholt)
|
Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21]
I-11
|
19396 |
deken |
deken:
dèike (L317p Bocholt),
Viêr hère verjoaerdaag hauwe ze hèèr ein ölletrikse diêke gekocht
diêke (L317p Bocholt)
|
deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dèikenaat (L317p Bocholt)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L317p Bocholt),
remmelen:
remmele (L317p Bocholt),
springen:
spreŋǝ (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || paren, bespringen
I-11, I-12, III-4-2
|
30506 |
deklatten |
daklatten:
dāklatǝ (L317p Bocholt)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
dek:
dek (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
deksel:
dèksel (L317p Bocholt),
lid:
Ich krèèg het liêd op mi-jn naas: ikwas de dupe(omdat ik veel te veel wilde)
liêd (L317p Bocholt)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
scheel:
šēl (L317p Bocholt)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
dek:
dęk (L317p Bocholt),
deksel:
dęksǝl (L317p Bocholt)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|