e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deegmes steker: stē̜kǝr (Bocholt) Het werktuig waarmee telkens een hoeveelheid deeg voor een brood wordt afgesneden of afgestoken. Het werktuig komt qua vorm nogal overeen met de deegkrabber. Vergelijk b.v. de woordtypen van dit lemma met die van het lemma ''deegkrabber''. Zie ook de semantische toelichting bij dat lemma. [N 29, 32b] II-1
definitieve band reep: ręjp (Bocholt) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
dekbare vaars vaars: vē̜i̯rs (Bocholt) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
deken deken: dèike (Bocholt), Viêr hère verjoaerdaag hauwe ze hèèr ein ölletrikse diêke gekocht  diêke (Bocholt) deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): dèikenaat (Bocholt) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: dękǝ (Bocholt), remmelen: remmele (Bocholt), springen: spreŋǝ (Bocholt, ... ) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || paren, bespringen I-11, I-12, III-4-2
deklatten daklatten: dāklatǝ (Bocholt) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel dek: dek (Bocholt, ... ), deksel: dèksel (Bocholt), lid: Ich krèèg het liêd op mi-jn naas: ikwas de dupe(omdat ik veel te veel wilde)  liêd (Bocholt) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de karnton scheel: šēl (Bocholt) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deksel van de metalen gierton dek: dęk (Bocholt), deksel: dęksǝl (Bocholt) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1