20420 |
deksel van een doodskist |
dek:
daek (L317p Bocholt),
scheel:
sjael (L317p Bocholt)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (L317p Bocholt)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpex (L317p Bocholt),
kort van adem/asem:
kǫrt van ai̯ǝm (L317p Bocholt),
kortborstig:
kǫrt˱bǫrstex (L317p Bocholt)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
deͅn (L317p Bocholt)
|
denneboom [ZND m]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L317p Bocholt),
dènke (L317p Bocholt),
dèk dènk ich trègk aan di-j sjuun daag
dènke (L317p Bocholt)
|
denken
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenaaldjen (L317p Bocholt)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32957 |
derde hooioogst |
nawei:
nāwē̜i̯ (L317p Bocholt)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deiseme (L317p Bocholt)
|
zuurdeeg in het broodbeslag doen
III-2-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
deugd (L317p Bocholt)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23954 |
deugdzaam |
deugdzaam:
deugzaam (L317p Bocholt)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|