25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
(betekent ook: gemiddeld). duurein gepakt.
duurein (L317p Bocholt)
|
door elkaar, verward
III-4-4
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
baggeren:
bagərə (L317p Bocholt)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20206 |
door zwangerschap gedwongen huwelijk |
moetens:
motes (L317p Bocholt)
|
gezegd van een paar dat "moet"trouwen
III-2-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
linnen scholk:
līnəšoͅlek (L317p Bocholt)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagse kleren:
⁄s werkedaagse kleijer (L317p Bocholt)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
alledaagse mis:
alledaagse mes (L317p Bocholt)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18175 |
doordeweekse muts |
werkendaagse muts:
weͅrkədāgsə møͅts (L317p Bocholt)
|
muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor s zondags {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
broodbeschuit:
brūtbǝšyt (L317p Bocholt)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
bollen snijden:
bøl sni-jǝ (L317p Bocholt)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dèèr (L317p Bocholt),
doorns:
doͅ:rəs (L317p Bocholt)
|
doorn || doornen [RND]
III-4-3
|