24503 |
doornappel |
duivelskoren:
di-jvelskure (L317p Bocholt)
|
doornappel
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
doernekroen (L317p Bocholt)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33167 |
doorschieter |
doorschieter:
døršētǝr (L317p Bocholt)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
lussen:
løsǝ (L317p Bocholt)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|
20398 |
dopeling |
dopeling:
duipeling (L317p Bocholt)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
duipen (L317p Bocholt),
dö.jpə (L317p Bocholt),
dø.jpə (L317p Bocholt),
eén kindje doupen (L317p Bocholt),
pagina ontbreekt
dö.jpə (L317p Bocholt),
soppen:
soͅpə (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
velderwten:
veͅ.ld eͅ.rt (L317p Bocholt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21311 |
dorp |
dorp:
døͅrəp (L317p Bocholt)
|
dorp [ZND m]
III-3-1
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dørpǝl (L317p Bocholt)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
21765 |
dorpsgenoot |
dorpsgenoot:
dörpsgenoe:t (L317p Bocholt),
dürpsgenōēt (L317p Bocholt)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)]
III-3-1
|