e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driewielige kar driewieler: drīwīlǝr (Bocholt) Kar die behalve twee grote wielen ook een klein wiel vooraan heeft. Deze kar komt alleen voor in Haspengouw (ten zuiden van de lijn Tongeren-St. Truiden) en heeft dezelfde functie als de stortkar. Het paard trekt deze kar door middel van een zwenghout (zie dat lemma). Er komt ook een variant voor met twee kleine wieltjes vooraan in plaats van √©√©n. Toch is ook dit een kar, aangezien het paard deze ook door middel van een zwenghout voorttrekt en niet, zoals bij een wagen, door middel van een dissel. Voor de driewielige kar worden herhaaldelijk de woordtypen clitchèt en bortelkar opgegeven. Deze opgaven worden behandeld onder het lemma stortkar. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr] I-13
driftig kwaad: kout (Bocholt) driftig [ZND 23 (1937)] III-1-4
drijftol dop: /  dop (Bocholt), meer gebruikt wordt: pappernel  dop (Bocholt), kletsdop: kleͅtsdoͅp (Bocholt), klitsdop (Bocholt), klitsdoͅb (Bocholt), (Dob of) klitsdob (klitsen, klatsen = met n zweep slaan).  klitsdop (Bocholt), poppernel: poppernelj (Bocholt), pópp`rne:l (Bocholt) / [SND (2006)] || Draaitol. || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)] III-3-2
dringen dringen: dringen (Bocholt) niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2
drinkbak voor de koeien trog: trux (Bocholt) Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
drinkbeker jatte (fr.): žat (Bocholt), kroes: krū(ə)s (Bocholt) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
drinken drinken: dreͅŋkən (Bocholt) drinken [ZND m] III-2-3
drinken bij de zeug lotsen: lǫtsǝ (Bocholt), zuiken: zūkǝ (Bocholt), zūǝkǝ (Bocholt) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas glaasje: glēskə (Bocholt), glas: glaas (Bocholt, ... ), glās (Bocholt, ... ), gəlās (Bocholt), pint: pentš (Bocholt), pēnt (Bocholt), pintj (Bocholt), vr.  pe(ə)ntš (Bocholt) drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)] III-2-1
drinkglas met voet kapper: kapər (Bocholt), m.  kapər (Bocholt), kappertje: Vèè bestöldzjen òs èè kepperke ruje wi-jn bi-j het ète  kepperke (Bocholt), roemertje: Vèè bestöldzjen òs allebei èè riêmerke ruje wi-jn  riêmerke (Bocholt) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud kwart liter || roemertje III-2-1