34569 |
driewielige kar |
driewieler:
drīwīlǝr (L317p Bocholt)
|
Kar die behalve twee grote wielen ook een klein wiel vooraan heeft. Deze kar komt alleen voor in Haspengouw (ten zuiden van de lijn Tongeren-St. Truiden) en heeft dezelfde functie als de stortkar. Het paard trekt deze kar door middel van een zwenghout (zie dat lemma). Er komt ook een variant voor met twee kleine wieltjes vooraan in plaats van √©√©n. Toch is ook dit een kar, aangezien het paard deze ook door middel van een zwenghout voorttrekt en niet, zoals bij een wagen, door middel van een dissel. Voor de driewielige kar worden herhaaldelijk de woordtypen clitchèt en bortelkar opgegeven. Deze opgaven worden behandeld onder het lemma stortkar. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr]
I-13
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kout (L317p Bocholt)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
/
dop (L317p Bocholt),
meer gebruikt wordt: pappernel
dop (L317p Bocholt),
kletsdop:
kleͅtsdoͅp (L317p Bocholt),
klitsdop (L317p Bocholt),
klitsdoͅb (L317p Bocholt),
(Dob of) klitsdob (klitsen, klatsen = met n zweep slaan).
klitsdop (L317p Bocholt),
poppernel:
poppernelj (L317p Bocholt),
pópp`rne:l (L317p Bocholt)
|
/ [SND (2006)] || Draaitol. || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
dringen:
dringen (L317p Bocholt)
|
niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
trog:
trux (L317p Bocholt)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
jatte (fr.):
žat (L317p Bocholt),
kroes:
krū(ə)s (L317p Bocholt)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkən (L317p Bocholt)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
lotsen:
lǫtsǝ (L317p Bocholt),
zuiken:
zūkǝ (L317p Bocholt),
zūǝkǝ (L317p Bocholt)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glaasje:
glēskə (L317p Bocholt),
glas:
glaas (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
glās (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt),
gəlās (L317p Bocholt),
pint:
pentš (L317p Bocholt),
pēnt (L317p Bocholt),
pintj (L317p Bocholt),
vr.
pe(ə)ntš (L317p Bocholt)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
kapər (L317p Bocholt),
m.
kapər (L317p Bocholt),
kappertje:
Vèè bestöldzjen òs èè kepperke ruje wi-jn bi-j het ète
kepperke (L317p Bocholt),
roemertje:
Vèè bestöldzjen òs allebei èè riêmerke ruje wi-jn
riêmerke (L317p Bocholt)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud kwart liter || roemertje
III-2-1
|