e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de schouder nemen, dragen hakkelepak dragen: hakelepak draage (Bocholtz), krommelenek dragen: kroamelenak draage (Bocholtz) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op de tenen lopen: op de tsiene (Bocholtz) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op oppers zetten, opperen hopen maken: [hopen] māxǝ (Bocholtz) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
op retraite gaan op retraite (fr.) gaan: op retrait goa (Bocholtz) In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
op rijen zetten op strepen reken: op štrīfǝ rēxǝ (Bocholtz), reken: rēxǝ (Bocholtz) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op ruiters zetten, ruiteren bokken: bǫkǝ (Bocholtz) Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.] I-3
opbrengst van een aardappelstruik struik: štrūx (Bocholtz) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
opening in een galmgat schallok: sjallōch (Bocholtz) Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)] III-3-3
opgewarmde koffie breuzel: Syst. Veldeke  breuzel (Bocholtz), slabberons: Syst. Veldeke  sjlabberons (Bocholtz) Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)] III-2-3
opgroeiend jong kipje kuiken: kȳxǝ (Bocholtz) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12