e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode koe rode koe: ru [koe] (Bocholtz) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
roep bij verstoppertje spelen koekepiep: koekkepiep (Bocholtz) Kiekeboe. III-3-2
roep- en lokwoord voor de eend wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Bocholtz), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Bocholtz) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de kip jiep, jiep, jiep: jip, jip, jip (Bocholtz), juup, juup, juup: jyp, jyp, jyp (Bocholtz) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de koe dè kom: dę kǫm (Bocholtz) Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r] I-11
roep- en lokwoord voor een big kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Bocholtz) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf mietsje dè kom: mitškǝ dę kǫm (Bocholtz) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken ties, ties, ties: tis, tis, tis (Bocholtz) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Bocholtz) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lemmen, lemmen: lɛmǝ, lɛmǝ (Bocholtz) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12