e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreken, praten kallen: kàllə (Bocholtz), muilen: mŏĕllə (Bocholtz), spreken: sjprêche (Bocholtz) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sproeten sproetelen: sjprossele (Bocholtz), spróssele (Bocholtz) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
staakijzer van de rosmolen spil: spel (Bocholtz) De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17] II-3
staan staan: štò:ə (Bocholtz) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart staart: štats (Bocholtz), štáts (Bocholtz), staat: štats (Bocholtz) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
staartkoord koord voor de staart: kōt vǝr dǝr štats (Bocholtz) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast staart: štats (Bocholtz) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stad stad: štat (Bocholtz) stad [RND] III-3-1
stal stal: šta.l (Bocholtz), štã.l (Bocholtz), štā.l (Bocholtz) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stalband halsband: hǭs˱baŋk (Bocholtz), halterstrang: haltǝrštraŋk (Bocholtz) Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b] I-10