e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troep kippen kudde: køt (Bocholtz) Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12
troeven troeven: troevve (Bocholtz) Troeven (kaartspel). III-3-2
trom add. trommen: tromme (Bocholtz) Trommelen. III-3-2
trommeltje trommetje: trömpsjjə (Bocholtz) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht oplopen: oploǝfǝ (Bocholtz) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tromp? toet: tuut (Bocholtz) Toeter. III-3-2
trompet treut: Vgl. pag. 152: tröate: toeteren; trompet spelen.  träot (Bocholtz) Toeter; trompet. III-3-2
trossen flossen: fluzǝ (Bocholtz), kwasten: kwāstǝ (Bocholtz) Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13] I-10
trouwen trouwen: trouwe (Bocholtz) Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)] III-3-3
trouwkostuum bruidegom bruids-anzug: broeëdsantsoch (Bocholtz) het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] III-2-2