e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tulband radong: Syst. Veldeke  redong (Bocholtz) Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)] III-2-3
tweede klaveroogst tweede schaar: tswai̯dǝ šǫr (Bocholtz) In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c] I-3
tweede laag schoven van het dorsbed tweede laag: tswei̯dǝ lǭx (Bocholtz) De specifieke benaming van de tweede laag schoven, bestaande uit twee rijen die met de koppen naar elkaar toe liggen, zoals die op de eerste rij van het vorige lemma wordt gelegd. Zeer vaak is de benaming van deze bovenste laag dezelfde als die van het bed als geheel; dan is die benaming hier niet herhaald; zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). In L 159a wordt nog aangetekend dat "de aren van de tweede laag veerden op de eerste rij, en door dit veren lieten de korrels beter los". Zie afbeelding 11, b. [N 14, 17c; monogr.] I-4
tweespeen tweedeem: tswɛi̯dēm (Bocholtz) Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66] I-11
uier udder: ydǝr (Bocholtz), ødǝr (Bocholtz) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12
uieren beginnen te udderen: (de koe begint te) ȳdǝrǝ (Bocholtz) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uitgeteld zijn aan (de) tijd zijn: (de koe is) a tsīt (Bocholtz) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitglitschen (<du.): oetglietsche (Bocholtz), uitrutschen (<du.): oesrutsje (Bocholtz) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uitsliepen judassen: joedasse (Bocholtz), spits doen: sjpeitsdoe: (Bocholtz), zanken (du.): tsenke (Bocholtz) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het allerheiligste: oesstelling van `t allerhèlligste (Bocholtz) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3