33394 |
verstelbaar luik boven de varkenstrog |
grendel:
gręndǝl (Q211p Bocholtz)
|
Boven de varkenstrog bevond zich vaak een verstelbaar voerluik. In L 360 kende men geen luik maar een scherm in de vorm van een rechtopstaande plank. [N 5A, 60e]
I-6
|
22349 |
verstoppertje spelen |
koekverbergen:
koekverberge (Q211p Bocholtz),
versteken:
versjtèche (Q211p Bocholtz)
|
2. Verstoppertje spelen. || Verstoppertje spelen.
III-3-2
|
22973 |
verstoppertje spelen add. |
potstoten:
pot-sjtoeëse (Q211p Bocholtz)
|
Straatverstoppertje (kinderspel met gebruikmaking een weg te trappen blik).
III-3-2
|
34235 |
verstopte speen |
verspeelde deem:
vǝršpeldǝ dēm (Q211p Bocholtz)
|
Speen waaruit wegens verstopping geen melk komt. [N 3A, 67a]
I-11
|
23179 |
verwoed kaarter |
kaartmoer:
kaatmoor (Q211p Bocholtz)
|
Hartstochtelijk kaartspeler.
III-3-2
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛspər (Q211p Bocholtz),
vèsper (Q211p Bocholtz)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kammezaol (Q211p Bocholtz)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
kamizoolstasje (<fr.):
kammezaolstèsje (Q211p Bocholtz)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
meststiertje:
mɛsštīrtjǝ (Q211p Bocholtz)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34071 |
vetkoe |
een voor vet te mesten:
eŋ vȳr vɛt tsǝ mɛstǝ (Q211p Bocholtz)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|