e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfmis halfmis: haufmès (Bocholtz) Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
halfvasten(zondag) halfvasten: halfvaaste (Bocholtz), haufvaaste (Bocholtz) De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] III-3-3
hals haus: hò:s (Bocholtz) hals [DC 01 (1931)] III-1-1
halster halter: haltǝr (Bocholtz, ... ) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-10, I-11
hand hand: hànk (Bocholtz) hand [DC 01 (1931)] III-1-1
handboom boom: bōm (Bocholtz) Handboom waarmee het persblok werd bediend. [monogr.] II-8
handcultivator cultivator: køltivātǝr (Bocholtz), extirpator: ękspātǝr (Bocholtz) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handen (kindernamen) knoeveltjes: knuuveltjer (Bocholtz) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fikke (Bocholtz), jatten: jatte (Bocholtz), klauwen: klauwe (Bocholtz), knokels: knuchele (Bocholtz), knoken: knooke (Bocholtz), votvinger: votvinger (Bocholtz) [N 10 (1961)] III-1-1
handmolen schrotmolen: šrǫt[molen] (Bocholtz) Eenvoudige handmolen bestaande uit een koppel molenstenen met kleine spil, zwengel en steenkuip, in sommige gevallen uitgebreid met kaar en maalstoel. De molen werd gebruikt om graan te malen en in voorkomende gevallen ook voor het breken van zaden. De handmolen was in l 159a niet bekend. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 1; N D, 2; JG 1a] II-3