e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte overjas jekker: jekker (Bocholtz), joppe (du.): jop (Bocholtz) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
korteafstandsvlucht forstoer: forsjtoer (Bocholtz, ... ) Korte, speciale wedvlucht voor duiven. III-3-2
kortwieken stoepen: štupǝ (Bocholtz) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: köster (Bocholtz), köstər (Bocholtz) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3
kosteres kosteres: kösteres (Bocholtz) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kotelet, ribstuk kotelet: Syst. Veldeke  kotlet (Bocholtz) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
kous met knoopjes slobhoos: sjlobhaose (Bocholtz) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: hōs (Bocholtz), hŏəs (Bocholtz), n kousen]: haos (Bocholtz) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband hoosbindel: haos bingel (Bocholtz), haosbingel (Bocholtz) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kōatǝr (Bocholtz), kōtǝr (Bocholtz) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1