33676 |
limburgse klei |
klevenaarde:
klē̜vǝęt (Q211p Bocholtz),
leem:
lēm (Q211p Bocholtz)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
34091 |
linkerachterkwartier |
links hinder:
leŋks heŋǝ (Q211p Bocholtz)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
34090 |
linkervoorkwartier |
links voor:
leŋks vȳr (Q211p Bocholtz)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q211p Bocholtz),
lìp (Q211p Bocholtz)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
littenèj (Q211p Bocholtz)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
brullen:
brǫlǝ (Q211p Bocholtz)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
brullen:
brǫlǝ (Q211p Bocholtz)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
kopriem:
kǫprēm (Q211p Bocholtz)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (Q211p Bocholtz),
lonken:
lonke (Q211p Bocholtz)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (Q211p Bocholtz),
ət l^oͅf (Q211p Bocholtz)
|
het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|