33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛlšøp (Q211p Bocholtz)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
belken:
bɛlǝkǝ (Q211p Bocholtz),
twee steek (omdoen):
tswɛi̯ štex (Q211p Bocholtz)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
bykōmǝ (Q211p Bocholtz)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
32781 |
meerdelige eg |
driedelige [eg]:
drɛ ̝i̯dēlegǝ [eg] (Q211p Bocholtz),
tweedelige [eg]:
tswɛ ̝idēlegǝ [eg] (Q211p Bocholtz),
vierdelige [eg]:
vērdēlegǝ [eg] (Q211p Bocholtz)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mierstimmige mès (Q211p Bocholtz)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
mestər (Q211p Bocholtz)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstmeidje:
dɛŋsmɛtjǝ (Q211p Bocholtz),
maagd:
māt (Q211p Bocholtz)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikĕəver (Q211p Bocholtz)
|
meikever [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
22618 |
meikoning |
meikoning:
meikunning (Q211p Bocholtz)
|
Meikoning (jonkheid).
III-3-2
|
22499 |
meikoningin |
meikoningin:
Sub Simpelvelds meikunnigin.
meikunnejin (Q211p Bocholtz)
|
Meikoningin (jonkheid).
III-3-2
|