26051 |
berrie |
ber(ri)g:
børx (Q211p Bocholtz),
karrenboom:
karǝbōm (Q211p Bocholtz)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenmelk:
Syst. Veldeke
besjuutemillech (Q211p Bocholtz)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
kraaltjer:
krøltjǝr (Q211p Bocholtz)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
22700 |
besteken: gelukwensen |
gratulieren (du.):
Sub Simpelvelds gratelere.
jratelere (Q211p Bocholtz)
|
Feliciteren.
III-3-2
|
23507 |
bestelde mis |
bestelde mis:
ing besjtelde mès (Q211p Bocholtz)
|
Een bestelde H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21023 |
beurs |
stoep:
stōp (Q211p Bocholtz)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
krotenstal:
krūtǝštal (Q211p Bocholtz)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wieroke (Q211p Bocholtz)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (Q211p Bocholtz),
bezem:
beͅsəm (Q211p Bocholtz)
|
bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stel (Q211p Bocholtz)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|