23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mörregegebed (Q211p Bocholtz)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q211p Bocholtz)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
motor:
motoͅr (Q211p Bocholtz)
|
motor [RND]
III-3-1
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
plissmouw (<fr.):
plisémouw (Q211p Bocholtz)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mantelscholk:
mantelsjollik (Q211p Bocholtz)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mø.k (Q211p Bocholtz)
|
mug
III-4-2
|
26147 |
muilband |
naas:
nās (Q211p Bocholtz)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
aarband:
ǭr[band] (Q211p Bocholtz)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkørf (Q211p Bocholtz)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
latsch (du.):
Van Dale (DN): Latsch <m., -e>, 1. (oude) slof, pantoffel; - 2. versleten schoen; - 3. sloffer.
latže (Q211p Bocholtz),
slob:
sjloebe (Q211p Bocholtz),
[-ere is in Q 211 mv.uitg. -> *slobber]
sjlūbjere (Q211p Bocholtz)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|