24357 |
muis |
muis:
mū.s (Q211p Bocholtz)
|
muis
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
de moes (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33687 |
mulle grond |
mulle grond:
mø̜lǝ grōŋk (Q211p Bocholtz)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18632 |
muts met pompon |
puntmuts met floche (fr.):
puntmutschj met flōes (Q211p Bocholtz)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
kap:
kâp (Q211p Bocholtz),
muts:
møtš (Q211p Bocholtz),
mutsje:
mutschje (Q211p Bocholtz),
pats:
patschj (Q211p Bocholtz)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenmijt:
sjansemiet (Q211p Bocholtz),
ps letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!
schansemīēt (Q211p Bocholtz)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
22751 |
muziek |
muziek:
moeziek (Q211p Bocholtz)
|
Muziek.
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
insjtrument (Q211p Bocholtz)
|
Instrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
moeziekant (Q211p Bocholtz)
|
Muzikant.
III-3-2
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (Q211p Bocholtz)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|