e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muis muis: mū.s (Bocholtz) muis III-4-2
muis van de hand muis: de moes (Bocholtz, ... ) muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)] III-1-1
mulle grond mulle grond: mø̜lǝ grōŋk (Bocholtz) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
muts met pompon puntmuts met floche (fr.): puntmutschj met flōes (Bocholtz) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3
muts: algemeen kap: kâp (Bocholtz), muts: møtš (Bocholtz), mutsje: mutschje (Bocholtz), pats: patschj (Bocholtz) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt schansenmijt: sjansemiet (Bocholtz), ps letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!  schansemīēt (Bocholtz) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7
muziek muziek: moeziek (Bocholtz) Muziek. III-3-2
muziekinstrument instrument: insjtrument (Bocholtz) Instrument. III-3-2
muzikant muzikant: moeziekant (Bocholtz) Muzikant. III-3-2
naaf naaf: nāf (Bocholtz) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13