17614 |
neusgaten |
neuslokken:
de naaslöcher (Q211p Bocholtz),
naaslöger (Q211p Bocholtz)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (Q211p Bocholtz)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (Q211p Bocholtz)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
snuitsring:
šnutsreŋk (Q211p Bocholtz),
šnøtsreŋk (Q211p Bocholtz)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
20482 |
nicht |
nicht:
nîet (Q211p Bocholtz)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (Q211p Bocholtz),
neere (Q211p Bocholtz),
nier (Q211p Bocholtz)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
net behǫu̯wǝ (Q211p Bocholtz)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lēx (Q211p Bocholtz)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
neujoar (Q211p Bocholtz)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
gelukzalig nieuwjaar wensen:
gelukzielig neujoar wunsje (Q211p Bocholtz)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|