24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
padəšto.l (Q211p Bocholtz)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgeblazen (dik):
opjebloase (Q211p Bocholtz),
pafferig (dik):
pafferig (Q211p Bocholtz),
vadsig:
vadsig (Q211p Bocholtz),
vatszich (Q211p Bocholtz)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18170 |
pak, kostuum |
anzug (du.):
antsoch (Q211p Bocholtz),
kostuum:
kostuum (Q211p Bocholtz),
montuur (<fr.):
montoer (Q211p Bocholtz),
pak:
pak (Q211p Bocholtz)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
oël (Q211p Bocholtz),
geen verschil
oël (Q211p Bocholtz)
|
aal, paling [DC 10 (1941)]
III-4-2
|
23790 |
palmprocessie |
palmbronk:
poambronk (Q211p Bocholtz)
|
De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23789 |
palmtakje |
palmtakje:
palmtekschje (Q211p Bocholtz)
|
Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23788 |
palmtakjes plaatsen |
palm steken:
a, b, c en d.
poamstèche (Q211p Bocholtz)
|
Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23785 |
palmzondag |
palmzondag:
palmzondig (Q211p Bocholtz)
|
De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32736 |
pand, bed |
onderste stuk:
øŋǝštǝ štøk (Q211p Bocholtz),
overste stuk:
ø̄vǝštǝ štøk (Q211p Bocholtz)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
22526 |
pandoeren (kaartspel) |
pandoeren:
pandoere (Q211p Bocholtz)
|
Pandoeren (kaartspel).
III-3-2
|