21536 |
ponder |
trekbalans:
trekbalans (Q211p Bocholtz)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19957 |
poort |
poort:
pōǝ.ts (Q211p Bocholtz),
pǭǝts (Q211p Bocholtz)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
34174 |
pootjesblaas |
tweede waterblaas:
tswɛi̯dǝ wasǝrblǭs (Q211p Bocholtz)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|
22660 |
poppenspel |
poppenkast:
Karte 353.
poppenkast (Q211p Bocholtz)
|
Puppentheater.
III-3-2
|
21482 |
portefeuille |
brieftas:
Karte 74.
Brieftasche (Q211p Bocholtz),
portefeuille (fr.):
Karte 74.
porte(-)feuille (Q211p Bocholtz)
|
Brieftasche
III-3-1
|
23695 |
portiuncula-aflaat |
portiunculaflaat:
portseoenkel aflas (Q211p Bocholtz)
|
De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21203 |
postbode |
briefdrager:
Briefträger (Q211p Bocholtz),
post:
poͅstɛ (Q211p Bocholtz)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
33171 |
poten |
planten:
plantsǝ (Q211p Bocholtz),
zetten:
zętsǝ (Q211p Bocholtz)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
27074 |
praam |
praam:
prām (Q211p Bocholtz)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
23239 |
predikant |
prediker:
prèdiger (Q211p Bocholtz)
|
De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|