21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwīkǝ (Q211p Bocholtz)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19661 |
schrobben |
de sprong schrobben:
sch als in het duits schreiben
d’r schproonk schroebə (Q211p Bocholtz)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleͅi̯ərbøštəl (Q211p Bocholtz)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjouw (Q211p Bocholtz)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
18102 |
schurft |
huidschilfers:
hūtšelfǝrs (Q211p Bocholtz)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|
24428 |
schurftmijt |
met-eter:
Veldeke
mitésser (Q211p Bocholtz)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22427 |
schutsboom |
vogelstang:
Sub Simpelvelds voeëgelskoad.
voggelsjtang (Q211p Bocholtz)
|
Vogelstang (schutterij).
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schuts:
sj^öts (Q211p Bocholtz),
sjuts (Q211p Bocholtz)
|
schutter [RND] || Schutter; lid van de schutterij.
III-3-2
|
33373 |
schutting naast de koeienstand |
muurtje:
mȳrxǝ (Q211p Bocholtz)
|
Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d]
I-6
|
19935 |
schuur |
bergschuur:
bɛrǝxšȳr (Q211p Bocholtz),
schuur:
šȳr (Q211p Bocholtz)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|