33683 |
steenachtige grond |
stuk met veel stenen:
štøk met vø̄l šteŋ (Q211p Bocholtz)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
29595 |
steenbakker |
tegelbakker:
zęjǝlbakǝr (Q211p Bocholtz)
|
Algemene benaming voor de persoon die bakstenen vervaardigt of een steenbakkerij in eigendom heeft. Jongeneel (pag. 9) merkt over de term brikkenbakker op: ø̄̄Men ontbiedt hier steenbakkers, die op het erf zelf, waar men een huis wil bouwen, van het leem uit den bodem steenen bakken.ø̄̄ [N 98, 2; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
29594 |
steenbakkerij |
brikkenwerk:
brekǝwęrǝk (Q211p Bocholtz)
|
Algemene benaming voor de plaats waar of de fabriek waarin bakstenen vervaardigd worden. Een aantal opgaven is mogelijk specifiek van toepassing op de oven waarin het bakproces van de kleiprodukten plaatsvindt. [N 98, 1; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
26493 |
steenkuip |
kuip:
kūp (Q211p Bocholtz)
|
De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
stelhaak:
štɛ ̝lhoak (Q211p Bocholtz)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
22367 |
stelt |
stelt:
[Vgl. Du. Stelze].
sjtelts (Q211p Bocholtz)
|
Stelt.
III-3-2
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
Karte 422.
stempel(e)n (Q211p Bocholtz)
|
stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen)
III-3-1
|
29596 |
stenen vervaardigen |
tegelstenen maken:
zęjǝlšte ̞ŋ māxǝ (Q211p Bocholtz)
|
De benaming voor het hele proces van klei delven, vormen en bakken van stenen. Zie ook het lemma ɛtichelenɛ.' [N 98, 3; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
20323 |
sterven |
sterven:
sterreve (Q211p Bocholtz)
|
sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteefdôətər (Q211p Bocholtz)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|