18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoêve (Q211p Bocholtz),
uitsnoeven:
oessjnoeve (Q211p Bocholtz)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23804 |
zijn pasen doen |
de pasen houden:
de poasje hauwe (Q211p Bocholtz)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
zijn pasen houden:
zieng poase houwe (Q211p Bocholtz)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziejeng (Q211p Bocholtz)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27824 |
zijwand |
komp:
kōmp (Q211p Bocholtz),
slagen:
šlēx (Q211p Bocholtz),
wangen:
waŋǝ (Q211p Bocholtz)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
zijwortelen:
(ziej)wootsele (Q211p Bocholtz)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
22771 |
zingen |
zingen:
zinge (Q211p Bocholtz)
|
Zingen.
III-3-2
|
23502 |
zingende mis |
zingmis:
zingmès (Q211p Bocholtz)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
baom (Q211p Bocholtz),
boksenbodem:
boksebaom (Q211p Bocholtz),
bokszolder:
bookszulder (Q211p Bocholtz)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33721 |
zoden afsteken |
afsteken:
āfštęxǝ (Q211p Bocholtz)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|