33095 |
dak van de mijt |
dak:
dāx (Q211p Bocholtz)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (Q211p Bocholtz)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21128 |
damesfiets |
damesfiets:
damesfiets (Q211p Bocholtz)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18409 |
dameshoed? |
vrouwluishoed:
vrouwluujtshood (Q211p Bocholtz)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
vrouwluistevel:
vrowlūj sjtivvel (Q211p Bocholtz)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantel (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz),
vrouwluisjas:
vrouwluujtsjas (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
schoen met hoge hak:
sjong mit hoēg hakke (Q211p Bocholtz)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22645 |
dammen |
dammen:
Karte 92.
dammen (Q211p Bocholtz),
Vgl. dam: 1. Dam (dampsel).
damme (Q211p Bocholtz)
|
Dame spielen. || Dammen.
III-3-2
|
28402 |
dar |
droone:
drø̜lǝ (Q211p Bocholtz),
konig:
kø̜̄nek (Q211p Bocholtz)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dè:rəm (Q211p Bocholtz)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|