e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dragen dragen: drá:gə (Bocholtz) dragen [DC 02 (1932)] III-1-2
drager van de doodskist drager: dreëger (Bocholtz) een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)] III-2-2
drager van het baldakijn hemelsdrager: himmelsdrèëger (Bocholtz) Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)] III-3-3
drager van het kerkvaandel vanendrager: vanedrèëger (Bocholtz) De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)] III-3-3
driehoekige eg driekantige [eg]: dręi̯kɛntegǝ [eg] (Bocholtz) De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
driekoningen driekoningen: dreikönninge (Bocholtz), drèjkeuninge (Bocholtz) 6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] || Driekoningen. III-3-2, III-3-3
driepoot bok: bǫk (Bocholtz) Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d] I-13
driespeen driedeem: drɛi̯dēm (Bocholtz), scheve udder: šēvǝ ydǝr (Bocholtz) Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117] I-11
drijftol dop: dop (Bocholtz), Sub Simpelvelds knool.  dop (Bocholtz), ruitenspringer: rūtəzjprēͅhnger (Bocholtz) Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || Tol. III-3-2
drinken drinken: drinke (Bocholtz) drinken [DC 03 (1934)] III-2-3