34333 |
drinken bij de zeug |
zuigen:
zūgǝ (Q211p Bocholtz)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (Q211p Bocholtz)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (Q211p Bocholtz)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34236 |
droge koe |
slachtkoe:
šlaxkǫw (Q211p Bocholtz)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
drȳgǝ (Q211p Bocholtz)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20635 |
dronken |
bezopen:
Volgens de informant zegt men in Brunssum (Q 035) zaat.
besofen (Q211p Bocholtz),
een stuk in de kraag:
e sjtuk in der kraag (Q211p Bocholtz),
vol:
vol (Q211p Bocholtz)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
ze kleven haan:
ze kleave ha (Q211p Bocholtz)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (Q211p Bocholtz)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
keukendoek:
køxədōx (Q211p Bocholtz),
potdoek:
potdoog (Q211p Bocholtz),
poͅt˃dōx (Q211p Bocholtz),
spoeldoek:
špø̄ldōx∂ (Q211p Bocholtz)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
29718 |
droogplaats |
plei:
plęj (Q211p Bocholtz)
|
Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.]
II-8
|