25002 |
gat, opening (mv) |
loker:
Veldeke
löcher (Q211p Bocholtz)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
20742 |
gebakje |
deeltje:
Syst. Veldeke
deeltjer (Q211p Bocholtz)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
gebraden aardappelschijven:
Syst. Veldeke
jebroane éépelsjieve (Q211p Bocholtz)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23700 |
gebed |
gebed:
ee gebed (Q211p Bocholtz)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
jebis (Q211p Bocholtz)
|
gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18335 |
gebreide kous |
gestrikte hoos:
jestrikte haose (Q211p Bocholtz)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18620 |
gebreide wollen muts |
wollen muts:
wolle mutschj (Q211p Bocholtz)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedeufd weeëde (Q211p Bocholtz)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen postuur:
e hat e jedronge pestuur (Q211p Bocholtz)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32746 |
geerakker |
scheut:
šȳs (Q211p Bocholtz)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|